PIETER BRUEGEL
Het werk van Pieter Bruegel de Oude (1525 (?)-1569) is verweven door heel de roman Wildevrouw. Zijn Dulle Griet (1563) en Val der opstandige engelen (1562) duiken zowel in het eerste romandeel als in het tweede op. We weten niet …
JAN GRAUWELS
JOHN DEE
Het werk van Pieter Bruegel de Oude (1525 (?)-1569) is verweven door heel de roman Wildevrouw. Zijn Dulle Griet (1563) en Val der opstandige engelen (1562) duiken zowel in het eerste romandeel als in het tweede op.
We weten niet wie de opdrachtgever was van deze belangrijke werken. Ik volg hier Leen Huet die in haar indrukwekkende Bruegel-biografie in kardinaal Antoine Perrenot de Granvelle (1517-1586) een heel geschikte kandidaat ziet. Hij was de hoogste vertegenwoordiger van het Spaanse centrale gezag in de Lage Landen én een groot kunstliefhebber, met werken van Dürer, Titiaan, Bosch en Bruegel in zijn bezit. Binnen het chronologisch kader dat ik voor dit boek voor ogen had kon Granvelle helaas geen al te grote rol spelen. De adel uit de Lage Landen, met Willem van Oranje op kop, had een bloedhekel aan hem gekregen en na stevig lobbywerk gaf de Spaanse koning Filips toe en in 1564, twee jaar voor de Beeldenstorm en de boel danig ontploft, werd Granvelle naar Frankrijk gestuurd om zogezegd familiale redenen. Ik wilde hem er wel bij omdat ik de relatie tussen schilder en opdrachtgever zo fascinerend vind. Bruegel wordt weleens als een ‘autonome’ kunstenaar beschouwd, die werken maakte naar eigen smaak en inzicht en die vervolgens op de kunstmarkt los liet. Maar dat staat haaks op de kunstpraktijk in de zestiende eeuw. Het merendeel van de grote schilderijen werden in opdracht van kerken, edellieden en gaandeweg steeds meer handelslieden vervaardigd. We weten dat Bruegel steeds met uitstekend materiaal werkte en dat bijvoorbeeld de Dulle Griet geschilderd is op een eikenhouten paneel van topkwaliteit, ingevoerd vanuit de Baltische gebieden met hun toen nog schier eindeloze eikenwouden. Zijn werk vergde met andere woorden een grote financiële investering, alleen al wat het materiaal zelf betreft. Wat mij dan fascineert is het mogelijke gesprek tussen Bruegel en zijn opdrachtgever vooraleer hij aan de Griet of de Val begon. Ook dat viel niet in het bereik van de roman.
In de roman valt er wel een uitwisseling te lezen tussen Abraham Ortelius en Pieter Bruegel. We weten dat die twee vrienden waren en er zijn kunsthistorici die aangeven dat Ortelius inhoudelijk ook invloed heeft gehad op de schilder, zeker wat zijn grisailleschilderij De ontslaping van Onze-Lieve-Vrouw (1564) betreft waarvan Ortelius na de dood van de schilder een prent van liet maken. Ortelius heeft dit werk in zijn bezit gehad en het moet een bijzondere betekenis voor hem hebben gehad, gezien hij kopieën van die door Philips Galle ontworpen prent onder zijn vrienden heeft laten verspreiden.
Maar er duikt uiteraard nog meer Bruegel op in Wildevrouw. In de herberg verrast de schilder de herbergier met een tekening op de muur die hij terplekke tijdens een feest aanbrengt, een knipoog naar een bestaande gravure die Slapende marskramer, door apen bestolen (1562) heet en die door Pieter van der Heyden werd gemaakt naar het ontwerp van de meester.
Veel van de referenties naar Bruegel zijn minder expliciet. Sommige passages heb ik geschreven met de composities van de schilder voor ogen of met zijn thematiek er in verweven.
De Bruegelstudie gaat pas echt van start in de twintigste eeuw. Het werk van Bruegel verdween immers uit de publieke belangstelling tijdens de achttiende en de negentiende eeuw. Toen Antwerps verzamelaar Fritz Mayer van den Bergh de Dulle Griet in 1894 aankocht voor de schamele som van 488 Belgische franken wist de verkoper niet of het een werk betrof van vader of zoon Bruegel. Een van de eerste monografieën over het volledige oeuvre is geschreven door Charles de Tolnay en verschijnt pas in 1935. Sindsdien is er veel wetenschappelijk onderzoek gebeurd en werden er aardig wat werken gerestaureerd voor de Bruegel-tentoonstelling te Wenen in 2018, wat een ware mijlpaal bleek in de wereldwijde receptie van de kunstenaar.
Intussen is er uiteraard een hele bibliotheek gepubliceerd over Pieter Bruegel de Oude. Voor Stef en voor mij sprong het werk van kunsthistorica Margaret Sullivan daar echt uit. Haar Bruegel and the creative process, alsook de verschillende kunsthistorische artikelen die ze heeft gepubliceerd hebben mijn blik op Bruegel verruimd en hebben het schrijven van de roman grondig beïnvloed. Sullivan plaatst Bruegel in een intellectuele traditie en zoomt vaak in op de mogelijke invloed van Erasmus op zijn werk, alsook op klassieke auteurs die tijdens deze Renaissance in de Lage Landen vaker opduiken, stoïcijnen zoals Seneca of dichters zoals Prudentius, Horatius of Vergilius. In feite maakt ze van Bruegel een lezende mens die met zijn tijdgenoten converseert over klassieke thema’s uit zowel het Christendom als uit het pre-christelijke Rome of Griekenland. Dit is bijvoorbeeld een typerende passage van Sullivan over de Dulle Griet:
(…) the Dulle Griet is designed for close, sustained scrutiny under conditions that allowed time to consider its ramifications – the many references to madness and folly, literary and visual, and the ways in which past and present, the Christian and the pagan, Latin and vernacular, the proverbial and philosophical were related, and most disturbing, the ways in which the Dulle Griet was relevant for their own, increasingly perilous situation in a time of violent animosities. In 1561 [op het moment van het schrijven was nog niet geweten dat het werk uit 1563 dateert] it was possible for a casual viewer simply to dismiss the painting as a misogynistic attack on womankind or an illustration of a single proverb, but this hardly accounts for the complexities of the painting, the care involved in the production, or the subtle changes that are evident when the painting is compared with the preparatory drawing. The patron and those given the opportunity to view the Dulle Griet in a less cursory way were justified in expecting something more from the artist, something that displayed his expertise and wide-ranging knowledge and addressed problems that concerned them.
Wat ik ook zeer aan Sullivan waardeer is dat zij met kennis van zaken een veld van mogelijkheden opent over de betekenis van specifieke werken van Bruegel zonder zich echt vast te pinnen op een alles verklarende interpretatie. Ik denk dat de lezer van Wildevrouw in het volgende citaat perfect de link ziet met hoe ik in die roman de Dulle Griet heb gebruikt:
(…) it is unlikely that Bruegel, or his patron, would intentionally risk such a direct attack on Philip or Margaret. It was far too dangerous, as is indicated by the letter written in the same year – 1561 – by Bruegel’s friend, the geographer Abraham Ortelius, in which he enquired what symbols were safe to use on his maps, an indication that the possibility of offending the authorities, even inadvertently, was very real. Nevertheless, the possibility for such a narrow, perhaps vindictive, interpretation certainly existed in 1561, when accusing anyone of anti-government activities could profit an informer, just as it is still possible to reduce the Dulle Griet to the illustration of a proverb or the exposition of a single sin rather than taking the entire painting into account, its complexity, originality, and the ingenious ways in which a myriad details make a logical contribution to the conception as a whole. In the Dulle Griet Bruegel builds on his own work and uses visual images to convey a wide range of ideas. It is difficult to identify any other painting in which the madness and folly of the world are condemned with such a sweeping and catastrophic vision while at the same time laying out with great precision the kinds of evil actions that culminate in violence and war, especially that most horrendous of wars, a civil conflagration in which neighbor threatens neighbor and in entire society disintegrates in fear and chaos.
Een andere inspiratiebron voor het kijken naar Bruegel en het belang van zijn werk is het boek Carnivals and Dreams van Louise Milne. Zij is overigens niet enkel auteur en onderzoeker gespecialiseerd in mythologie, feminisme en populaire cultuur, maar tevens ook documentairemaker waarbij ze het werk van filmmaker Andrej Tarkovski (1932-1986) bestudeert of de wereld van de druïden. Haar visie op Bruegel is één waar de verbeelding centraal staat waarbij ze de these verdedigt dat Bruegel heel het denken rond nachtmerries grondig heeft beïnvloed door elementen te gebruiken uit de toenmalige populaire cultuur. Dat heeft mij zeer geïntrigeerd en dat is allicht ook in Wildevrouw terecht gekomen. Lees hoe haar denken over het bovennatuurlijke en magie hier uiteindelijk uitkomt bij de figuur van de Wildeman:
Remember that Bruegel’s society was also held together through general belief in a ‘web’ of supernatural connections running through the world, a world teaming with spirits who controlled illness, misfortune and crop failure. This magical attitude towards the natural and social universes is, as Mary Douglas pointed out, by late modern standards, the source and product of a paranoiac mindset. When anything can be a sign (or omen), the life-world becomes charged with potential significance. Among tribal peoples, with tenuous control over their immediate physical environment, the sense of being constantly threatened is a part of life. This too is magically combated and given expression at Carnival time, when not only social but natural categories may be reversed or switched. Thus humans dress as animals, or in suits of leaves, like the European Wild Man.
Stef en ik hebben onze informatie niet louter uit boeken of essays gehaald. Een paar van mijn favoriete herinneringen aan ons werkproces zijn onze ontmoetingen met mensen die de wereld van Bruegel van binnenuit kennen. Korte of lange gesprekken met experts zoals Manfred Sellink, Jos Koldeweij of Joris Van Grieken brachten heel wat bij en waren diep inspirerend.
Ik vergeet nooit hoe Stef en ik op een sombere novembernamiddag door kusthistorica Tine Meganck werden ontvangen in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel alwaar we samen met haar naar de Val der Opstandige Engelen en de Volkstelling te Bethlehem hebben gekeken. Vier uur hebben we in die kleine Bruegelzaal doorgebracht en wij hebben van elke minuut genoten. Door haar commentaar en haar antwoorden op onze vragen voelden wij ons uitverkoren kijkers.
Trackbacks and Pingbacks