JAN BOUBERT DE PERGAMONT EN DE BEELDENSTORM

Eind 1558 bekende de calvinist Antoon Verdickt tijdens zijn gevangenschap te Brussel, dat Antwerpen was “gelijck een werelt, men magh hem daer wel in verborgen houden, sonder daer uyt te vlieden”, waarbij hij de relatieve vrijheid onderstreepte die de aanhangers …

Eind 1558 bekende de calvinist Antoon Verdickt tijdens zijn gevangenschap te Brussel, dat Antwerpen was “gelijck een werelt, men magh hem daer wel in verborgen houden, sonder daer uyt te vlieden”, waarbij hij de relatieve vrijheid onderstreepte die de aanhangers van de nieuwe leer genoten in een grootstad als Antwerpen. De “grande libertade” was een sleutelbegrip in de brieven die de Venetiaanse koopman Giovanni Zonda in 1563-1566 vanuit Antwerpen schreef. Zonca hield bijzonder veel van de vrije atmosfeer in Antwerpen. Vreemdelingen werden er evenzeer geacht als de heren van de stad. Je kon er je geliefde bij de arm nemen en praten over wat je wilde. In termen van vrijheid leek Antwerpen wel een stad van gekken.

Zo karakteriseert Guido Marnef in het begin van zijn boek, Antwerpen in de tijd van de Reformatie: ondergronds protestantisme in een handelsmetropool 1550-1577, de stad Antwerpen tijdens de periode waarin Wildevrouw zich afspeelt. Het sluit aan bij het algemeen beeld dat men heeft over de Antwerpse ‘Gouden Eeuw’ waar de handel wordt gevierd, de vrijheid heerst, en de religieuze tolerantie te benijden valt. Naarmate Marnef inzoomt op de verschillende religies, geloofsbewegingen en ander spirituele genootschappen komt er een ander Antwerpen tevoorschijn van een stad vol gekken die in tijden van toenemende religieuze spanning met vuur spelen. Hij herhaalt de woorden van een Spaanse soldaat die in 1585 deel nam aan de belegering van de stad en die beweerde dat de stad zeventien verschillende religies had en vierennegentig sekten telde. Men schat het aantal stadsbewoners in de jaren zestig van de zestiende eeuw rond de honderdduizend. Niet moeilijk dat de hertog van Alva gewaagde van een ‘Babylon’, en het maakt misschien ook duidelijk waarom Pieter Bruegel de Oude twee keer de opdracht aannam om een Toren van Babel te schilderen.
Zoveel verschillen, zoveel belangen.

Ik herinner mij ons eerste gesprek met professor emeritus Hugo Soly die zich in zijn academische carrière heeft bezig gehouden met de zestiende-eeuwse stadsontwikkelaar Gilbert van Schoonbeke (1519-1556), en economie en arbeid tijdens diezelfde periode. Soly is een nauwgezet academicus, met een ouderwets aandoende behoedzaamheid die ik zeer waardeer. We hadden het over de corruptie van de stadsbestuurders ten tijde van de bouw van de Spaanse stadsomwalling in 1540 ontworpen door de Italiaan Donato de Boni di Pellizuoli (✝︎1556). Op dat moment was dit de eerste keer in Europa dat zo’n bouwwerk met bastions werd opgetrokken en uiteraard waren de kosten daarvoor astronomisch. Opvallend is dat de geestelijkheid weigerde om financieel bij te dragen, dit tot grote woede van de hervormingsgezinden. Guido Marnef maakt duidelijk dat ook hier al religieuze spanningen een rol spelen. Marnef:

Toen de stadsmagistraat in de jaren veertig overging tot het heffen van extra belastingen ter financiering van de nieuwe omwallingen en de geestelijkheid obstinaat weigerde ook maar één stuiver te betalen, stuitte dit op algemene kritiek en eisten alle geledingen van het stadsbestuur dat de clerus zou bijdragen tot de sanering van de stadsfinanciën. De vijandige houding tegenover de clerici werd bovendien nog versterkt omdat zij in de ogen van velen verantwoordelijk waren voor de vervolging van weerloze protestanten, waardoor veel onschuldig bloed vergoten was.

Na het eerder moeizame verzamelen van het geld werd de eerste bouwpoging dan nog eens een ramp. Het werk vorderde niet en kwam zelfs volledig stil te liggen. Geld en zelfs bouwstenen verdwenen door toedoen van sommige bestuurders. De toenmalige landvoogdes Margaretha van Oostenrijk is er moeten tussenkomen. Uiteindelijk heeft ze de werken uitbesteed aan Gilbert van Schoonbeke die in ruil daarvoor een hoop voordelen op het vlak van immobiliën en stadsontwikkeling in de wacht heeft gesleept (en inferieur bouwmateriaal gebruikte en hier en daar dubieuze onderaannemers aanwierf).

Ik vroeg professor Soly hoe hij de mentale impact van zoveel corruptie inschatte bij de bevolking. Voor ik het zelf besefte waren we ineens over de Beeldenstorm bezig, zesentwintig jaar na de bouw van de stadsomwalling. Soly heeft nooit expliciet een antwoord gegeven op mijn vraag. Maar het was duidelijk dat hij het cynisme over het bestuur dat ongetwijfeld was ontstaan tijdens heel de bouwperiode in verband bracht met de gebeurtenissen tijdens de zomer van 1566 waarbij een kleine groep van baldadig volk beelden en schilderijen vernielden in zoveel kerken en zonder noemenswaardige tegenstand.

Tijdens de eerste en voornaamste Beeldenstorm wordt er gesproken over de rol van Herman Moded (1520-1603), een prediker uit Zwolle die de menigte zou hebben aangevuurd tot het vernielen van beelden. Hij was zeker niet de enige, en ik heb hem geen rol gegeven in Wildevrouw. De lezer weet waarom. Het personage van Jan Boubert de Pergamont (1541-1566) is voor het verloop van het boek veel belangrijker. We weten niet veel van deze jonker, buiten het feit dat hij een erkende bastaardzoon is van Jean Boubert dit de Pergamont (+1551), de rentmeester van Hendrik III van Nassau (1483-1538), de oom van Willem van Oranje (1533–1584). En dat hij in 1561 in Vallodolid trouwt met de Spaanse Maria de Teran.

Historici Prims en Van Roosbroeck hebben het beide over zijn rol tijdens de tweede, minder ingrijpende, Beeldenstorm op 17 oktober. Hij duikt ook op in de archieven van de vierschaar onder de naam ‘Perckemont’ omdat hij de dag erna, samen met enkele medestanders, terecht wordt gesteld nadat hij overigens een poging doet om te ontsnappen. Uit het Antwerpsch Chronykje:

Den 18 Octobris, op Sinte-Lucasdach, en was Vrydachs smorgens ten seven uren, doen werden de ses gevangenen op de Merckt gehanghen, door bevel van den Grave van Hoochstraten, waer van een was Heer Perckemont, die bynaer los was gecomen, want hy was gespronghen door de vensters op’t stathuys, maer de borgherswacht vonck hem weder ende wirt de leste gehanghen, die vier waren borgers, den sesde eenen Wael eenen parkementwerker, een degelyck out man, want hy oock van de natie Deecken geweest hadde.

Wat we weten is dat deze dronken oproerkraaier niet in de stadsgevangenis, het Steen werd ondervraagd, maar op het stadhuis zelf.  Volgens Prims zou hij in opdracht hebben gehandeld van Lodewijk van Nassau-Siegen (1538-1574), jongere broer van Willem van Oranje, zijn vertrouwensman en secretaris en een calvinist ‘pur sang’. Dat zou bovengekomen zijn in het verhoor de nacht van zijn arrestatie volgend op de 2de beeldenstorm maar gecensureerd in de verslagen door burgemeester Antoon van Stralen (1521-1568), vriend van Willem van Oranje.

Guido Marnef maakt in zijn boek op verschillende plekken duidelijk dat de religieuze spanningen niet kunnen los gezien van hoe de stad zich economisch en politiek ontwikkelde. Ik concludeer daar zelf uit dat de Beeldenstorm niet los kan worden gezien van het feit dat vooral calvinistische en in mindere mate lutheraanse poorters zich niet vertegenwoordigd voelden op politiek vlak. Marnef schrijft:

In de eerste plaats moeten we opmerken dat een belangrijk deel van de Antwerpse poorters, met name de ambachtslieden, niet in de stadsmagistraat vertegenwoordigd was. In vergelijking met naburige steden, waar aan de ambachten wel een vaste plaats was voorgehouden, was de Antwerpse stadsmagistraat structureel minder democratisch.

In 1554 brak bijvoorbeeld de zogenaamde Brouwersopstand uit en dat had alles te maken met stadsontwikkelaar Gilbert van Schoonbeke die zich na zijn voltooien van de Spaanse omwalling steeds sterker richtte op het verwerven van een monopolie. Marnef:

Het sociale oproer dat in 1554 in de Scheldestad uitbrak, toonde aan dat deze middenklasse zich van haar eigen positie bewust was. Zij zette zich af tegen het monopoliestreven van een grootindustrieel als Gilbert van Schoonbeke, maar zij distantieerde zich evenzeer van de ongeschoolde arbeiders en de “arme gehemeynte”.

Al die spanningen heb ik trachten te vatten door de dronken bastaardzoon Jan Boubert de Pergamont, die er wél en er niet bij hoort en daardoor een ongeleid projectiel wordt. Maar het heeft ook te maken met wat ik al eerder hier schreef, gebaseerd op ons onderzoek; dat religieuze opvattingen en de spanningen die ze veroorzaken steeds maar slechts een gedeelte van het verhaal zijn. Het gaat altijd ook over politieke belangen, over machtsfactoren die met representatie, geld, maar ook wrok te maken hebben. Als bastaardzoon van een belangrijke rentmeester uit de entourage van Oranje, werd Boubert de Pergamont verdacht van in opdracht te werken van Lodewijk van Nassau-Siegen (1538-1574), jongere broer van Willem van Oranje, zijn vertrouwensman en secretaris en een calvinist ‘pur sang’. Dat zou bovengekomen zijn in het verhoor in de nacht van zijn arrestatie volgend op de tweede beeldenstorm, maar gecensureerd in de verslagen door burgemeester Antoon van Stralen (1521-1568), vriend van Willem van Oranje. Als ongeleid projectiel dat zich makkelijk laat opdraaien vanwege zijn eigen onvrede en onrust acht ik Boubert de Pergamont een kind van zijn tijd, maar ik ben ook overtuigd dat elke tijd of samenleving zijn eigen Boubert de Pergamont kent.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Trackbacks and Pingbacks