DE DULLE GRIET EN HAAR GESLUIERDE BLIK

De Dulle Griet van Pieter Bruegel de Oude is een raadsel. Het woord ‘raadsel’ klinkt als een bezwering, o lezer. Voor mij is dat paneel uit 1563 lang een obsessie geweest, vervolgens werd het een portaal naar een andere wereld …

De Dulle Griet van Pieter Bruegel de Oude is een raadsel. Het woord ‘raadsel’ klinkt als een bezwering, o lezer. Voor mij is dat paneel uit 1563 lang een obsessie geweest, vervolgens werd het een portaal naar een andere wereld die niet altijd zo anders blijkt. Toen ik mijn vorige roman Wil schreef, die zich voornamelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog te Antwerpen afspeelt, vond ik het belangrijk om die Dulle Griet als een spook te laten opduiken in de herinneringen van Wilfried Wils, hoofdpersonage en verteller van datzelfde boek. Wils vraagt zich af of de Dulle Griet niet zou kunnen fungeren als het échte embleem van Antwerpen. In feite maakte ik toen al een afspraak met mezelf om dit schilderij als een uitgangspunt te nemen voor een roman die ik nu aan het schrijven ben, met als werktitel Wildevrouw, en die, chronologisch gezien, begint in 1561, het jaar waarin Antwerpen de grote interstedelijke theaterwedstrijd geheten Landjuweel verwelkomde.

Pieter Bruegel de Oude, Dulle Griet, 1563. Olieverf op paneel, 117.4 × 162 cm. Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, inv. no. 788/MMB.0045. Foto Katrien
Van Acker, KIK-IRPA, Brussel, cliché X126850 Laatste toegang 18 november 2020, http://iiif-dl.kikirpa.be/iiif/2/x126850/full/!3000,3000/0/default.tif

☜☝︎Klik op afbeeldingen om ze te vergroten☟☞

Mijn beginvraag was simpel. Hoe komt het dat Pieter Bruegel de Oude zo’n schilderij maakt tijdens het hoogtepunt van wat men nu de ‘Gouden Eeuw’ van Antwerpen noemt? Antwerpen is op dat moment een ware handelsmetropool waar bankiers, ondernemers, kunstenaars, intellectuelen, verzekeraars, talloze drukkers en immobazen de stad naar een ongekende hoogte hadden gebracht. Hoe rijm je al die vooruitgang met iets dat lijkt op een visioen uit de hel?
In dat ambitieuze milieu immers tekent en schildert Pieter Bruegel. Dankzij de drukpersen van Hiëronymus Cock en zijn uitgeverij De Vier Winden worden zijn prenten over heel Europa verspreid. Eerst gebruikt men nog de naam van Jeroen Bosch om zijn zeer verwant werk met die kunstenaar te verspreiden, dan verwerft zijn eigen naam faam. Het is mede daardoor dat hij dan al een commercieel kunstenaar wordt voor een breed publiek. Er is ook een rechtstreekse vormelijke en inhoudelijke lijn van die Boschiaanse prenten – met onder andere afbeeldingen van de deugden en ondeugden – naar de Dulle Griet. De Dulle Griet kent dus een voorgeschiedenis, maar interessant genoeg verdwijnen al die vreemde monsters uit Bruegels oeuvre nadat hij dat werk aan een onbekende opdrachtgever heeft afgeleverd.

Het paneel maakt allerhande omzwervingen waarvan we nauwelijks iets afweten en duikt dan op het einde van de negentiende eeuw op bij een kunsthandelaar te Hamburg. De jonge kunsthistoricus Max Friedländer is meteen bij de pinken en laat dat aan de Antwerpse kunstverzamelaar Fritz Mayer van den Bergh weten. Op dat moment heeft hij al een mooie collectie kunst uit de vijftiende en zestiende eeuw bezit en is vooral in het werk van Bruegel geïnteresseerd, hoewel er op dat moment niet bepaald veel vraag naar is. Het werk kan voor een spreekwoordelijke habbekrats, nauwelijks meer dan 500 oude Belgische franken, worden aangeschaft. Ter vergelijking: voor een Rubens, veel meer en vogue in die tijd, telde men al gauw tienduizenden franken neer. Op 5 oktober 1894 komt dit schilderij dan eindelijk naar Antwerpen en kunnen wij daardoor nog steeds van dat topwerk genieten in het museum Mayer van den Bergh. Wat gaat er door de heer Fritz Mayer heen wanneer hij eindelijk dit werk aanschouwt? Ik gok dat hij in de eerste plaats denkt aan de woorden van Karel van Mander die in zijn Schilderboeck uit 1604 dit werk zo omschrijft: : ‘een dulle Griet, die een roof voor de Helle doet, die seer verbijstert siet, en vreemt op zijn schots toeghemaeckt is’.

☜☝︎Klik op afbeeldingen om ze te vergroten☟☞

Deze zin bepaalt niet alleen meteen al wat we zien, maar ook de titel van het schilderij. Men heeft zelfs een tijdje aangenomen dat ergens onderaan het woord ‘dul’ op het paneel door de meester werd geschilderd, maar de laatste onderzoeken verwerpen deze these. Ter voorbereiding van de grote Bruegeltentoonstelling te Wenen in het Kunsthistorisches Museum van vorig najaar waar de Dulle Griet een prachtige plaats kreeg, werd het schilderij immers uitgebreid onderzocht met de laatste digitale technieken en anderhalf jaar lang gerestaureerd door Livia Depuydt in het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium te Brussel. Het werk is wel gesigneerd én gedateerd, maar niet in 1561, zoals we eerder hadden aangenomen, maar in 1563. Laat dat nu net het jaar zijn waarin Pieter Bruegel verhuist van Antwerpen naar Brussel. Toen dat nieuws werd bekend gemaakt doken er, voorspelbaar genoeg, discussies op over een zogenaamde ‘Antwerpse’ en een ‘Brusselse’ Bruegel, maar aangezien we echt te weinig weten over de schilder, is dat opdelen in periodes weinig vruchtbaar. Meer nog: het leidt af van het kijken, net zoals de woorden van Karel van Mander onze blik misschien ook al te zeer sturen. Vooral die ‘roof voor de helle’ botst bij mij tegen mijn kijkervaring van de Dulle Griet. Zeker, die vreemde vrouwfiguur die we de Dulle Griet noemen is gewapend en draagt een kuras en onder haar ene arm houdt ze een kistje, een mand en een ketel, gevuld met blinkende borden en een beker vol goudstukken. Is ze daarom zo onversaagd, zo bezeten door roofzucht, dat ze niet geïntimideerd is door die hellemond aan de linkerkant van het werk waar demonen, door haar bevreesd, ijlings lijken weg te glippen? Karel van Mander omschrijft haar blik als ‘verbijsterd’. Ze lijkt vooral getraumatiseerd te zijn en voor mij is de spanning tussen wat er in haar omgaat en haar helse omgeving net cruciaal. Ziet zij wat wij zien of is ze van dat alles door haar innerlijke, al even getroebleerde wereld, afgesloten? Restaurateur Livia Depuydt kent elke penseelstreek van Bruegel. Haar zorgvuldig werk maakt duidelijk dat de figuur van de Dulle Griet op vertrekken staat uit deze afbeelding, ze loopt met andere woorden de hellemond voorbij of is die, vanwege het perspectief, al voorbij. Maar er is meer. Er bestaat immers een tekening van dit schilderij die opgenomen is in de collectie van het Kunstpalast te Düsseldorf. Ook dat werk werd tijdens datzelfde onderzoek uitgebreid geanalyseerd. We weten nu dat deze tekening gemaakt werd door iemand die het schilderij minutieus heeft gekopieerd, wat de restauratie op verschillende vlakken heeft geholpen. Op die tekening in kleur zien we dat de Dulle Griet oorspronkelijk een fijne witte sluier over haar helm en ogen had. Op het gerestaureerde paneel blijven daar maar een paar fijne witte streepjes van over. Het kijken van de Dulle Griet wordt daardoor nog complexer. Oorspronkelijk had ze dus letterlijk een gesluierde blik.


Anon., Dulle Griet (naar Pieter Bruegel de Oude), s.d.. Pen en bruine inkt, gouache, op geelachtig papier. 39,0 × 53,4 cm. Museum Kunstpalast, Sammlung der Kunstakademie (NRW), Düsseldorf. Foto: Horst Kolberg, Neuss Laatste toegang 18 november 2020, https://artsandculture.google.com/asset/dulle-griet-mad-meg-pieter-brueghel-the-elder/WAEBehvRUZK-kg

De sluier…

☜☝︎Klik op afbeeldingen om ze te vergroten☟☞

Dat acht ik bijzonder omdat Pieter Bruegel doorheen zijn oeuvre het kijken zelf regelmatig tot thema heeft gemaakt, iets waar de grote Bruegelvorser Manfred Sellink en hoofdcurator van de Bruegeltentoonstelling te Wenen al op heeft gewezen. Het meest spectaculaire voorbeeld daarvan is De kruisdraging uit 1564. Op de voorgrond helemaal rechts zien we Maria die getroost wordt, geschilderd alsof Bruegel een hommage doet aan de Vlaamse Primitieven uit de vijftiende eeuw. Maar de rest van het schilderij is een en al menselijk gewemel waardoor het zoeken wordt naar Christus die zijn kruis naar Golgotha draagt. Hij verdwijnt vrijwel in de meute. Links is er een opstootje. Een man wordt door soldaten meegenomen en zijn vrouw protesteert luidkeels. We kunnen perfect zien hoe ver haar krijsen reikt. Zelfs ruiters die al in de buurt van de bezwijkende Christus zijn kijken immers om. Zie hoe snel wij allen afgeleid geraken, zo lijkt Bruegel te zeggen, en hoe zeer ieder van ons moeite heeft om hoofdzaak van bijzaak te scheiden. Indien iemand mij vraagt waarom Bruegel relevant is voor onze tijd, dan verwijs ik daar naar. Meer hedendaags wordt het niet in dit tijdsgewricht vol afleiding, met getokkel op smartphones, oortjes in op de trein of tram, met die schroom of zelfs achteloosheid om hoofdzaken te benoemen. We zijn meer dan ooit afgeleid, en Bruegel was net met dat thema al bezig vierhonderdvijftig jaar geleden.

Is de Dulle Griet afgeleid, vraag ik me dan meteen weer af. Haar open gesperde ogen zijn juist eerder een teken dat ze niet kijkt, dat ze is opgeslorpt door haar innerlijke. Is het de rooftocht die haar drijft of zijn het de gevolgen van haar rooftocht die haar nu innerlijk kwellen? Ze wordt geassocieerd met de vrouwen achter haar die in het gewemel van alles en nog wat doen. Merkwaardig genoeg valt er geen consequente lijn te ontdekken in hun gedrag. Sommigen bestormen een gebouw. Er zijn er bij die het geld opvangen dat door een groteske reus wordt uitgescheten. Maar anderen verzetten zich dan weer tegen dreigende soldaten, terwijl twee vrouwen uit die groep krachtdadig demonen op ladders binden. Slechts één zou ik rechtstreeks willen verbinden met de figuur van de Dulle Griet. Zij vlucht weg met een buit tegen haar aangedrukt, maar wel met een omgekeerde ketel op haar hoofd; een komische uitvergroting van de verblinding of in het algemeen de verdwazing die heerst op dit schilderij. ‘Pierre den Drol’ scheen de bijnaam te zijn van Pieter Bruegel, vanwege zijn schilderen van dolkomische ‘drolleriën’. Karel van Mander lijkt zelf de knotsgekke figuurtjes ook niet helemaal ernstig te nemen. En natuurlijk is het zo dat de mensen op dat moment gek zijn op Jeroen Bosch en grotesken wisten te waarderen. In zekere zin zou je kunnen aannemen dat Bruegel hier de mode wat volgde of dat de onbekende opdrachtgever iets voor ogen heeft gehad ‘in de stijl van Bosch’ toen hij met de schilder een afspraak maakte. Maar de intensiteit van het volledige paneel en het oeuvre van Bruegel in het algemeen wijst toch naar een minder onschuldige, minder onthechte lezing. Dit is geen dijenkletser vol doldwaze toestanden, ontsproten uit een bandeloze verbeelding. Dit is een urgent schilderij. De Dulle Griet wil in mijn ogen overduidelijk – zelfs zeer expliciet – iets zeggen.

Leen Huet legt de link tussen dit schilderij en het Landjuweel van 1561 in haar indrukwekkende biografie van Pieter Bruegel. De Mechelse rederijkers van de Lisbloem hadden het in een van hun stukken die tijdens die theaterwedstrijd werd opgevoerd over een ‘Griete die de roof haalt voor de helle’. Huet kan zich voorstellen dat Bruegel deze regel gehoord heeft of zich erdoor heeft laten inspireren. Nu we echter definitief weten dat de Dulle Griet in 1563 werd gemaakt en niet in 1561, iets wat de auteur bij de publicatie van haar boek in 2016 uiteraard nog niet wist, wordt die these iets minder sterk. Maar sowieso kunnen we er uit afleiden dat het beeld zelf van een vrouw die zo onverschrokken is dat ze rooft voor de hel, bekend was, misschien zelfs een cliché. Er bestaan analyses die, mede op basis daarvan, de Dulle Griet met vrouwenhaat te verbinden. We weten op basis van ooggetuigenverslagen van buitenlandse handelaars dat de positie van de vrouw in het Antwerpen van toen voor velen van hen verwarrend was. Vrouwen waren vrijgevochten, babbelden mee aan tafel, brachten wel eens feestjes op gang, kenden vooral hun talen en wisten wat van boekhouding af. Dat valt allemaal te kaderen in de context van een machtige handelsstad waarin vrouwen van handelaars een belangrijke rol hadden te spelen en ter voorbereiding daarvan ook goed werden geschoold. Uiteraard kwam daar een tegenreactie op van mannen die vonden dat die feminiene vrijheid opnieuw aan banden moest worden gelegd en verschenen er her en der spotprenten met een vrouw die de broek draagt, enzovoort. De link met een Dulle Griet die met een kuras en een zwaard rondloopt is snel gelegd. Karel van Mander houdt het op ‘vreemt op zijn schots toegemaeckt’ wat eerder lijkt te impliceren dat ze haar kledingstukken hier en daar heeft gevonden en van dat allegaartje een outfit heeft gemaakt. Niettemin: past Bruegel in dat rijtje van spotters die vonden dat vrouwen hun plaats moesten kennen? En zou het bijvoorbeeld kunnen dat die vrouwenhaat een politieke kleur kreeg omdat Margaretha van Parma op dat moment als regentes de touwtjes in handen had in de Lage Landen als plaatsvervangster van haar halfbroer Philips de Tweede van Spanje? We weten te weinig van Bruegel en zijn politieke en religieuze opvattingen, laat staan dan we iets weten van de opdrachtgever. Wat we wel hebben is zijn oeuvre en de thema’s die daarin terugkeren. Op basis daarvan zie ik weinig vrouwenhaat. Het werk van Bruegel is zo sterk omdat hij de mensheid in het algemeen in zijn blootje zet. Dat maken al die prenten, tekeningen en schilderijen juist zo aantrekkelijk over de eeuwen heen. Hij maakt van het menselijk kluwen, alle ambities en ondeugden, de interactie van de mens met haar omgeving, bijzonder herkenbaar en ik zie daar geen onderscheid tussen mannen en vrouwen.








Adamsappel en… baardstoppels


☜ Klik op afbeeldingen om ze te vergroten

Vorig jaar stelde ik mezelf publiek de vraag of de Dulle Griet trouwens geen man zou kunnen zijn. Ze heeft immers een adamsappel, zo merkte mijn researcher Stef Franck laconiek op. Op die vraagstelling werd hier en daar geamuseerd gereageerd. Dat begrijp ik volkomen, gezien een man verkleed als vrouw niet voorkomt op andere schilderijen van Bruegel of van andere schilders uit dezelfde periode. Maar in deze tekst zet ik graag een stapje verder: zou het niet kunnen dat deze man verkleed als vrouw een acteur is? De vrouwenrollen werden immers toen gespeeld door mannen. En laat theater in de openbare ruimte, op pleinen en in straten nu wél een rode draad zijn in het werk van Bruegel. Kijk maar hoe Bruegel zijn Strijd tussen Vasten en Vastenavond ensceneert waar wel iedereen een rol lijkt te spelen tussen vreten en bidden. Maskers duiken overal op in zijn werk, meestal vrij subtiel. En het gaat nog verder: Karel van Mander vertelt dat Bruegel met zijn goede vriend Hans Franckert vaak boerenbruiloften bezocht waar hij en zijn maat zich met aangepaste kledij mee aan het feest deelnamen, twee heren die vermomming gebruikten om beter en ongestoord naar de boeren te kunnen kijken. Een generatie later dicht Shakespeare in zijn komedie As you like it: ‘All the world’s a stage,/ And all the men and women merely players.’ Dat sluit naadloos aan bij hoe men in die tijd het woord ‘theater’ overigens begreep. Dat was niet noodzakelijk iets dat op een podium werd opgevoerd, maar kon net zo goed een boek zijn, een spiegel van het menselijk bestaan met de wereld zelf als schouwspel, en had in de eerste plaats een morele functie.
Zou het daarom niet kunnen dat het schilderij Dulle Griet net dat schouwspel toont? Misschien zijn we dus niet in de hel, maar kijken we naar een uitvergroting van hoe de wereld of de stad Antwerpen op dat moment dreigt te worden. Er loopt een rivier door het schilderij van Bruegel. Vanuit een brandende chaotische stad loopt de stroom onder een brug waarboven apen achter traliewerk onbezorgd zuipen en wordt steeds bruiner tot het water vol drek de hellemond in stroomt. Drie jaar later krijgen we de Beeldenstorm in de Lage Landen, en jutten vooral calvinisten mensen op in de handelsmetropool Antwerpen om de katholieke hegemonie en dus ook het Spaanse centrale gezag te trotseren. Het was een overmoedige gok die slecht is afgelopen. De hertog van Alva werd naar onze streken gestuurd om het Spaanse gezag definitief af te dwingen en dat was het begin van het einde van een tolerant, relatief vrij Antwerpen. Bruegel als profeet? Misschien eerder Bruegel als mensenkenner. En de getraumatiseerde Dulle Griet, de acteur in het schouwspel van het leven die heel het plaatje niet ziet? Wie weet zijn wij dat wel. Wie weet zijn wij het raadsel in een welvarende wereld die immer op ontploffen staat.


(Eerder verschenen in Knack, 25 september 2019)


Selectieve lijst van bronnen

Gibson, Walter S. “Bruegel, Dulle Griet, and sexist politics in the sixteenth century”. In Pieter Bruegel und seine Welt, conferentie publicatie, uitg. door Otto von Simson en Matthias Winner, 9-15. Berlijn: Gebr. Mann Verlag, 1979.

Grauls, Jan. “Pieter Bruegels Dulle Griet”. In Jan Grauls, Volkstaal en volksleven in het werk van Pieter Bruegel, 42-76. Antwerpen: Standaard-Boekhandel, 1957.

Pawlak, Anna. “Ohnmacht der Sünde: die Dulle Griet.” In Anna Pawlak, Trilogie der Gottessuche: Pieter Bruegels d. Ä. Sturz der gefallenen Engel, Triumph des Todes und Dulle Griet, 143-184. Berlijn: Gebr. Mann Verlag, 2008. 

Sullivan, Margaret A. “Madness and Folly: Peter Bruegel the Elder’s Dulle Griet.” The Art Bulletin 59, 1 (1977): 55-66.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Trackbacks and Pingbacks